In 2002 zat ik in m'n eerste jaar journalistiek aan de Erasmus Hogeschool in Brussel. Eén van de toenmalige opdrachten voor het vak Nederlands was het schrijven van een essay over de stad Brussel. Onze lector verdeelde de klas in twee groepen. Dit bepaalde of je een positief of negatief imago diende te schetsen van de stad. Voor mij gold het laatste...
Die dag liep hij het centraal station uit en bevond zich pal in de metropool Brussel. Tientallen mensen liepen hem gehaast en onverschillig voorbij, allemaal op weg naar god mocht weten waar. Hij wandelde verder door de hoofdstad van Europa en het verkeer in de omliggende straten was oorverdovend terwijl de stank van uitlaatgassen keel- en neusgaten vulde en zijn maag bijna deed omdraaien. Wat deed hij in deze stad, wat had hij hier te zoeken?
Toen hij op de Grote markt kwam, stonden de toeristen massaal foto’s te trekken van de prachtige historische gebouwen. Die was hij al zo gewoon geworden dat hij ze meestal straal voorbij liep. Wat had hij zin om naar deze mensen toe te stappen en te vertellen dat het historische centrum weliswaar heel mooi was. Maar dat er zich enkele kilometers verderop een heel ander verhaal afspeelde.
Daar was de grandeur van Brussel ver te zoeken. De ooit zo statische herenhuizen waren helemaal vervallen en stonden op instorten. Straten waren reeds jaren niet meer vernieuwd en lagen vol zwerfvuil terwijl de criminaliteit er welig tierde.
Op zijn verdere wandeling kwam hij op gegeven ogenblik uit aan de Nieuwstraat. De solden waren aangebroken en daardoor bulkte ’s lands bekendste winkelstraat van het volk. Hij bekeek het tafereel dat zich voor zijn ogen afspeelde en kwam tot de vaststelling dat het contrast tussen arm en rijk niet beter kon worden geïllustreerd in deze grootstad. Mensen die de winkels leegkochten en tevreden terugkeerden naar huis naast clochards die her en der lagen te bedelen voor wat geld om deze koude dagen te doorstaan. Leve deze materialistische tijden ...
Hij stapte een broodjesbar binnen waar men hem zoals gewoonlijk in het Frans bediende en hij vriendelijk in het Nederlands antwoordde. Als we elkaar toch maar verstaan? Het was allemaal mooi in wetteksten opgeschreven dat Brussel tweetalig is maar in de praktijk was daar weinig van te merken. Je voelde je als Nederlandstalige gewoon steeds de mindere in deze stad.
Het begon donker te worden en zittend aan een tafeltje bij het raam op de eerste verdieping keek hij naar de mensenmassa onder hem en de verlichte miljoenenstad die hem omringde. Hij voelde zich eenzamer dan ooit tevoren. Waarom had ze hem verlaten? Hoe zou het nu verder gaan? De tijd verstreek geruisloos terwijl hij verder nadacht over zijn leven. Uiteindelijk verliet hij de zaak en baande zich een weg door de koude, donkere nacht.
De straten die daarnet nog bruisten van het leven, waren nu helemaal verlaten en kwamen hem bedreigend over. Hij wist nu wel zeker dat hij zich hier nooit thuis zou voelen. Via de kantorenwijk, die eigenlijk één uitgestrekte bouwwerf is, kwam hij bij het bouwvallige station van Brussel-Noord. Hier nam hij de trein huiswaarts. De stad die hij achter zich liet, had hem met meer vragen opgezadeld dan voorheen.
Ik herken in uw beschrijving mijn kijk op Brussel. Soms sta je versteld van de mooie dingen, de grandeur en vlak ernaast de verloedering en de armoede en miserie. Wat een contrasten.
BeantwoordenVerwijderen