ZOEKEN

Posts tonen met het label Oorlog. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Oorlog. Alle posts tonen

zaterdag 10 november 2012

Mechelen tijdens de Groote Oorlog

Mechelen, de nadagen van augustus 1914. Enkele weken terug werd de  Oostenrijkse troonopvolger Franz Ferdinand in Sarajevo vermoord. Oostenrijk-Hongarije beschuldigt Servië van de moord. Wanneer er geen diplomatieke oplossing wordt gevonden, veroorzaakt dit een onvoorstelbare kettingreactie in Europa. De Europese grootmachten komen door reeds bestaande militaire verdragen regelrecht tegenover elkaar te staan en mobiliseren massaal hun legers.

Duitsland verklaart de oorlog aan Frankrijk en vervolgens aan België. Het valt op 4 augustus ons land binnen. Nadat eerst Brussel wordt ingenomen, trekt het Duitse leger verder noordwaarts richting Antwerpen. Wanneer de Duitsers na dagenlange gevechten door de Belgische verdedigingslinies ten zuiden van Mechelen breken, beschrijft de Amerikaanse oorlogscorrespondent E. Alexander Powell de algemene chaos en angst bij de bevolking.
"The retreat from Malines provided a spectacle which I shall never forget. For twenty miles every road was jammed with clattering cavalry, plodding infantry, and rumbling batteries, the guns, limbers, and caissons still covered with the green boughs which had been used to mask their position from German aeroplanes. Gendarmes in giant bearskins, chasseurs in uniforms of green and yellow, carabineers with their shiny leather hats, grenadiers, infantry of the line, guides, lancers, sappers and miners with picks and spades, engineers with pontoon-wagons, machine-guns drawn by dogs, ambulances with huge Red Cross flags fluttering above them, and cars, cars, cars, all the dear old familiar American makes among them, contributed to form a mighty river flowing towards Antwerp. Malines formerly had a population of fifty thousand people, and forty-five thousand of these fled when they heard that the Germans were returning. The scenes along the road were heart-rending in their pathos. The very young and the very old, the rich and the well- to-do and the poverty-stricken, the lame and the sick and the blind, with the few belongings they had been able to save in sheet- wrapped bundles on their backs or piled in push-carts, clogged the roads and impeded the soldiery. These people were abandoning all that they held most dear to pillage and destruction. They were completely terrorized by the Germans. But the Belgian army was not terrorized. It was a retreating army but it was victorious in retreat. The soldiers were cool, confident, courageous, and gave me the feeling that if the German giant left himself unguarded a single instant little Belgium would drive home a solar-plexus blow.
For many days after its evacuation by the Belgians, Malines occupied an unhappy position midway between the contending armies, being alternately bombarded by the Belgians and the Germans. The latter, instead of endeavouring to avoid damaging the splendid cathedral, whose tower, three hundred and twenty-five feet high, is the most conspicuous landmark in the region, seemed to take a grim pleasure in directing their fire upon the ancient building. The great clock, the largest in Belgium, was destroyed; the famous stained-glass windows were broken; the exquisite carvings were shattered; and shells, crashing through the walls and roof, converted the beautiful interior into a heap of debris. As there were no Belgian troops in Malines at this time, and as this fact was perfectly well known to the Germans, this bombardment of an undefended city and the destruction of its historic monuments struck me as being peculiarly wanton and not induced by any military necessity. It was, of course, part and parcel of the German policy of terrorism and intimidation. The bombardment of cities, the destruction of historic monuments, the burning of villages, and, in many cases, the massacre of civilians was the price which the Belgians were forced to pay for resisting the invader.

In order to ascertain just what damage had been done to the city, and particularly to the cathedral, I ran into Malines in my car during a pause in the bombardment. As the streets were too narrow to permit of turning the car around, and as it was more than probable that we should have to get out in a hurry, Roos suggested that we run in backward, which we did, I standing up in the tonneau, field-glasses glued to my eyes, on the look-out for lurking Germans. I don't recall ever having had a more eerie experience than that surreptitious visit to Malines. The city was as silent and deserted as a cemetery; there was not a human being to be seen; and as we cautiously advanced through the narrow, winding streets, the vacant houses echoed the throbbing of the motor with a racket which was positively startling. Just as we reached the square in front of the cathedral a German shell came shrieking over the house-tops and burst with a shattering crash in the upper story of a building a few yards away. The whole front of that building came crashing down about us in a cascade of brick and plaster. We did not stay on the order of our going. No. We went out of that town faster than any automobile every went out of it before. We went so fast, in fact, that we struck and killed the only remaining inhabitant. He was a large yellow dog."
E. Alexander Powell, Fighting in Flanders, New York, 1914
(op 9 november 2012 ook verschenen op Mechelen Blogt)

woensdag 12 september 2012

De Mechelse Dossinkazerne: Wachtkamer van de dood

Voor de Nazi’s was de Kazerne Dossin in Mechelen een verzamelkamp voor joden. Vanaf de zomer van 1942 werden zij er samengebracht om hen op efficiënte wijze te deporteren naar het oosten. Naar concentratiekampen zoals Auschwitz en Birkenau. De Kazerne Dossin werd daarom ook de wachtkamer van de dood genoemd. Joden dienden er tijdelijk te wachten op hun reis naar het ongewisse.

“Wanneer men toekwam, werd men samen met een honderdtal anderen te slapen gelegd in grote slaapzalen", zegt Marjan Verplancke, gids in de Kazerne Dossin. “Men sliep op de grond of op strozakken. Mannen, vrouwen en kinderen dienden er tweeëntwintig uur van een dag door te brengen. Twee uur per dag mocht men op de binnenkoer een soort van gymnastiek beoefenen. In het begin verbleven de gevangenen hier maar enkele dagen en werden dan meteen gedeporteerd naar Auschwitz."

“Er waren ook ateliers waar men tewerkgesteld kon worden. Daar werkten vooral Belgische gevangenen omdat zij niet meteen gedeporteerd werden. Zo was er bijvoorbeeld een schoenmaker en een schilder. Die laatste schilderde de nummerkaartjes van de gevangenen. Over het algemeen verbleef men hier echter zonder enige vorm van activiteit, wachtend op de volgende trein.”

Tussen vier muren
Waarom werd de Kazerne Dossin in Mechelen als verzamelpunt gekozen? “Mechelen is een stad die pal tussen Antwerpen en Brussel ligt en uitgerekend daar woonden destijds de meeste joden in België. Qua architectuur bleek de Kazerne Dossin ook heel geschikt voor de Nazi’s. Gevangenen konden hier heel moeilijk ontsnappen en bijna niemand kon binnenkijken. Daarom waren de inwoners van Mechelen maar matig op de hoogte van wat er gebeurde. Bovendien lag er hier vroeger ook een spoorlijn. Zo konden de joden gemakkelijk worden weggevoerd. Men werd omringd door een haag SS’ers, zodat niemand zag wat er gebeurde, en stapte op de trein."

De joden werden in twee fasen overtuigd om naar de Kazerne Dossin te komen. In het begin werd een list toegepast. “Er werd een bevel tot tewerkstelling aangemaakt en men werd ‘uitgenodigd’ om te gaan werken in het oosten. Velen beeldden zich daarbij in dat ze moesten gaan werken in een Duitse fabriek of op het land. Eigenlijk niet zo vreemd, want ook niet-joden werden verplicht om daar te gaan werken. De bevelen werden aangemaakt door de Nazi’s en werden door de jodenraad, de vereniging voor joden in België, verspreid met een begeleidende brief erbij te gehoorzamen om erger leed te vermijden. 3.900 mensen zijn met zo’n bevel naar de Kazerne Dossin gekomen. Er werden echter in totaal 12.000 bevelen verdeeld. Er was dus maar een minderheid die op deze oproep inging."

In een volgende fase startten de Nazi’s met razzia’s. "Men werd met geweld uit zijn huis gesleept en van bed gelicht. Taferelen die we kennen uit films en ook in België plaatsvonden. Vooral in Antwerpen, omdat de bezetter daar de actieve steun van de Antwerpse politie genoot. In Brussel weigerde de politie mee te werken en zijn er geen razzia’s georganiseerd. Op die manier werd iedereen naar Mechelen gebracht.”

Wanneer men aankwam, moest men wachten tot er zich duizend mensen in de kazerne bevonden. Dan vertrok er een nieuw konvooi. “In de praktijk was dat meestal een paar dagen. Maar naarmate de oorlog vorderde en er zich meer joden verstopten, was het veel moeilijker voor de Nazi’s om dat getal rond te krijgen. Daarom verbleven de joden hier veel langer. Men moest zich bij een receptie aanmelden en werd op een vreselijk vernederende manier gefouilleerd. Daarbij moest men al zijn bezittingen afstaan, van persoonlijke documenten tot de minste briefkaart of foto. Wij hebben deze tot op vandaag bewaard en mensen kunnen de bezittingen komen terugvragen.”

Ontsnappen uit de Kazerne Dossin was heel moeilijk. “Er is slechts één gevangene via het dak van het aanpalende Franciscanessenklooster kunnen vluchten. Als men werd opgepakt, werd men in een speciale cel geplaatst met een band rond de arm. Later werd men onmiddellijk op transport gezet. Een aantal kinderen is wel gered kunnen worden door de zusters van het Franciscanessenklooster. Aan de zusters werd gevraagd of zij op de kleinste kinderen wilden passen omdat ze het moreel naar beneden haalden. Later werden de kinderen samen met hun ouders gedeporteerd. In het begin gehoorzaamden de Franciscanessen. Daarna zijn ze begonnen met joodse kinderen achter te houden en niet meer terug te brengen. Via netwerken zijn er op deze wijze heel veel joodse kinderen gered.”

Na de oorlog
De Kazerne Dossin heeft dienst gedaan als verzamelpunt tot 4 september 1944. Van hieruit werden in totaal 25.257 Belgische joden en 351 zigeuners gedeporteerd. Slechts 1.207 van hen hebben het overleefd. Door de tand des tijds is er maar weinig bewaard gebleven. “Het is heel bizar dat mensen hier vlak na de oorlog nog hun legerdienst hebben gedaan. De Kazerne Dossin werd meteen opnieuw in gebruik genomen als legerkazerne. Velen van hen die het museum nu komen bezoeken, zeggen dat ze van niets wisten. Het werd allemaal een beetje doodgezwegen. Dat heeft veel te maken met de mentaliteit vlak na de oorlog. Men wilde doorgaan met het leven en de maatschappij heropbouwen. Daardoor is er weinig aan bescherming gedaan en werd de Kazerne Dossin pas vanaf de jaren negentig geherwaardeerd.”

In de Kazerne Dossin, omgevormd tot Hof van Habsburg, kan men tegenwoordig een appartement huren of kopen. “Het is bevreemdend. Toch is het goed dat de kazerne destijds deze woonfunctie kreeg. Anders was ze misschien al lang tegen de vlakte gegaan. Ik vind het echt verschrikkelijk wat er hier met de joden gebeurde tijdens WOII en kan alleen maar hopen dat zoiets nooit meer voorvalt. Daar proberen wij met het museum ons steentje toe bij te dragen."

Het joods museum voor deportatie en verzet wil een dubbele boodschap overbrengen. “Langs de ene kant willen we vertellen wat er met de Belgische joden gebeurde tijdens WO II en zoveel mogelijk materiaal daarover verzamelen. Anderzijds willen we ook een link leggen tussen dat historisch verhaal en het heden. We zijn ervan overtuigd dat er lessen kunnen getrokken worden uit wat er zich zestig jaar geleden afspeelde. Hoe we vandaag moeten vermijden dat dit opnieuw kan gebeuren. Daar spelen we op in tijdens de rondleiding. We proberen regelmatig verbanden te leggen met vandaag, naar actuele bewegingen die dezelfde idealen onderschrijven, en maken de bezoekers daar waakzaam voor.”

Meer info
Joods Museum van Deportatie en verzet
Goswin de Stassartstraat 153
2800 Mechelen
Tel: 015 29 06 60


vrijdag 10 augustus 2012

Jeugdjaren op papier

The town and the city
Jack Kerouac

Jean-Louis Lebris de Kerouac, beter gekend als Jack Kerouac, was een Amerikaans schrijver. Hij werd geboren in Lowell, Massachusetts op 12 maart 1922. Hij groeide op in een gezin waar de voertaal Frans was en leerde Engels toen hij eenmaal naar school ging. Hij was heel goed in American football en kreeg een beurs aangeboden voor de universiteit.
Kerouac ging naar New York, maar de universiteit interesseerde hem niet zo. Hier leerde hij enkele mensen kennen waarmee hij later de wereld zou rondreizen. Die ervaringen zou hij gebruiken voor zijn romans. Na een blessure en een ruzie met zijn footballcoach, stopte hij met zijn studies en had verschillende baantjes. Hij ging werken voor de Marine tijdens W.O. II en tussen zijn zeereizen door schreef hij in New York aan zijn debuutroman 'The town and the city' dat in 1950 werd uitgebracht. Het boek was geen verkoopsucces, maar gaf hem wel de status van nieuw aankomend talent.
Kerouac wilde het leven van de Amerikaanse reiziger vastleggen en ontwikkelde een spontane stijl van schrijven die de essentie van beweging probeerde vast te leggen in een oneindige stroom van gedachten en observaties. Zijn boek 'On the Road' is hier het beste voorbeeld van. Het volgt de reisavonturen van hem en zijn vrienden doorheen Amerika en Mexico. Hij schreef dit boek in minder dan drie weken op een enorme rol papier van meer dan veertig meter lang. Na publicatie werd het meteen een cultboek bij de Amerikaanse jeugd. Ongewild werd Kerouac van de ene op de andere dag de spreekbuis van een nieuwe generatie. 'The Beat Generation', die zijn levensstijl begon over te nemen, werd aangetrokken tot ontdekkingsreizen en het onbekende. Deze generatie zou uiteindelijk de hippiebeweging van de jaren zestig inspireren.
Op 21 oktober 1969 is Jack Kerouac op zevenenveertigjarige leeftijd overleden aan een hartaanval.

Leven onderweg
In zijn debuutroman 'The town and the city' pent hij zijn jeugdjaren op papier. Het verhaal volgt de familie Martin vanaf de jaren dertig tot vlak na W.O. II. Ze wonen in een klein stadje in het noorden van Amerika. De familie bestaat uit acht kinderen (vijf jongens en drie meisjes) die elk hun weg proberen te vinden in de wereld. Vele van de kinderen verlaten de kleine stad en voelen zich aangetrokken tot het leven van de grote stad. W.O. II rukt de gelukkige familie uit elkaar en het verhaal spits zich vanaf dan toe op de gedesillusioneerde achttienjarige Peter Martin. Hij geeft zijn universiteitsstudies op en wil zijn leven gaan leiden in de pure zin van het woord. Hij voelt zich aangetrokken tot een steeds veranderend Amerika en een wereld die hij zo graag wil ontdekken. Zo begint hij aan zijn leven onderweg:
On a higway on a rainy night in the summer of that year, by glistering waters of a river in a place not far from the lights of a town, among hills and river-bluffs that were like shadows, a big red truck stopped at the one-light junction. Peter Martin, in his black leather jacket, carrying the old canvas bag in which all his poor needments for a long journey were packed, got down from the truck.
"Don't worry about me," he cried, waving. "It's not raining hard at all. See? Just a drizzle, just a little drizzle. I'll be all right."
The driver of the truck, enshrouded in his high cab, sadly called out:"Well, I guess you'll be okay then. Remember what I told you now. Walk a quarter mile down the road , just follow the river, till you get to the railroad overpass. If it starts raining hard you can wait there. Then you come to the red lights at the big junction, and there you'll see the gas stations and the diners, and there's the main highway that'll take you right in. It goes over the bridge. Got that straight? Good luck to you man!" He shifted into gear and lumbered off the highway. And Peter was alone in the rainy night.
He was on the road again, traveling the continent westward, going off to further and further years, alone by the waters of life, alone, looking towards the lights of the river's cape, towards tapers burning warmly in the towns, looking down along the shore in remembrance of the dearness of his father and of all life. The heat-lightning glowed softly in the dark, and crowded treetop shores and wandering waters showed through shrouds of rain. When the railroad trains moaned, and river-winds blew, bringing echoes throught the vale, it was as if a wild hum of voices, the dear voices of everybody he had known, were crying:"Peter, Peter! Where are you going, Peter?" And a big soft gust of rain came down. He put up the collar of his jacket, and bowed his head, and hurried along.

Jack Kerouac, The town and the city, Penguin Books, London, 2000, p. 498-499